Gesprek met André Deroo

GESPREK MET ANDRÉ DEROO (1)

„Fanatiek geloven in de schilderkunst”

KUURNE. — Een halve eeuw André Deroo. Is hij de resultante van zijn schilderkunst of is zijn kunst een fotofinish van zijn steeds evoluerende persoonlijkheid? Is Deroo door zijn picturale omzwervingen anders geworden of zijn zijn doeken afdrukken van zijn steeds vernieuwende persoonlijkheid? Of is de wisselwerking eigenlijk onnaspeurbaar? Een zoektocht via een gesprek naar het wezen en de ziel van de kunstenaar André Deroo.

Moeilijke onderneming: Deroo heeft het allemaal al meegemaakt. Zo ook journalisten die journalisten kopiëren. Melige interviews met steeds dezelfde vragen. Toch een ure durend aftasten, zonder poging om het anders dan anders te willen doen. Dan een paar weken laten „rijpen”, zodat heel geleidelijk de essentie van het gesprek als ijzerpoeder rond de magneet van de taal samenklit. André Deroo tekent zijn zelfportret rond een aantal polen. Dit deel vindt een aanknopingspunt rond „Dubbelspoor”, omschreven als „een kijk- en leesboek, waarin een plastisch uitgetekend levensspoor ligt. In de met elkaar corresponderende tekeningen en gedichten ligt ook telkens een „wissel” waardoor beide in elkaar kunnen overvloeien”. Vijftig tekeningen van André Deroo en 50 gedichten van Willy Spillebeen. Inleiding: Prof. Dr. Piet Thomas.

„Dubbelspoor”… Slaat de titel op een dubbele benadering van bet verleden?

Zo zou je het kunnen stellen. Gedurende twintig jaar zijn we elk onze weg gegaan, elk op onze eigen manier: hij met gedichten en ik met schilderen. Het is ook in die zin dat we dat boek hebben samengesteld: los van elkaar. Ik heb geschilderd wat ik schilderde, hij heeft geschreven wat hij wilde schrijven, wél met belangstelling voor elkaars werk. De idee is eigenlijk van Spillebeen gekomen en ik zag niet in waarom ik niet akkoord zou gaan, op voorwaarde dat iedereen zijn vrijheid behield.

Uw tekeningen zijn dus niet zozeer een illustratie van een gedicht?

Helemaal niet. Het „maken” van dat boek heeft zowat twee jaar „aangesleept”. Willy Spillebeen toonde eerst zijn gedichten en ik toonde dan mijn tekeningen. En na een jaar hebben we die tekeningen met de gedichten geconfronteerd.

Ziet u „Dubbelspoor” als een hoogtepunt uit uw carrière?

Nee, en ik hoop dat er nooit een hoogtepunt komt. Ik wil dat boek ook niet minimaliseren, maar een boek uitgeven is niet zo moeilijk, als je maar de centen bij elkaar krijgt. Ik sta trouwens niet in bewondering voor al die kunstboeken die uitgegeven worden. Ik vind die wel mooi, maar als je weet wat daarrond allemaal gebeurt… Voor ons was het eigenlijk meer eens iets samen doen, ter gelegenheid van onze vijftig jaar; een unieke gelegenheid, want u begrijpt dat ik zo’n boek niet alleen zou kunnen uitgeven.

Hoe is”Dubbelspoor” ontvangen geweest? Goeie kritieken gehad?

Tja, vrij goed, alhoewel ik ze niet allemaal gelezen heb. De meeste journalisten schreven trouwens een stuk uit de inleiding van Piet Thomas over, en daar heb je natuurlijk geen boodschap aan, want daar staat niets nieuws.

MIJLPAAL

U bent er vijftig… Is dit dan een mijlpaal in uw leven?

Nee, helemaal niet. Ik vond het erger toen ik veertig was. Zolang er een drie vóór staat, voel je je nog jong. Ik zie het trouwens aan de foto’s van die tijd. Het stond op mijn gezicht te lezen dat ik een rottijd doormaakte. Ik was depressief op alle gebied, maar vooral ook in mijn werk. Vijftig jaar? Nee, het is de leeftijd waarop je begint te relativeren.

Een niet zo bijzonder originele vraag: boe is bet allemaal begonnen?

Tja, hoe begint zoiets? Uiteindelijk heb je, ook aan een jonge leeftijd, behoefte om je op bepaalde manier uit te drukken. Er is natuurlijk aanleg nodig. Maar het begin van kleinsaf. Een anekdote: in die tijd was het een fantastische belevenis om met de auto naar de zee te mogen gaan. Welnu, ik verkoos thuis te blijven… om te kleuren. Ik weet dat ik toen droomde van een enorme kleurdoos, terwijl de meeste kinderen van mijn leeftijd wel wat anders wilden. Geleidelijk aan begin je zelf te zien dat je het toch wel iets beter kunt dan de gemiddelde jongen van je leeftijd, omdat je het ook méér gaat doen.

Over echte lessen „plastische opvoeding” kon je toen nog niet spreken, want het waren de gewone leerkrachten die tekenen gaven.

Al zoekend en tastend probeerde je dan wel zelf iets meer. Mijn eerste schilderij… Als voorbeeld had ik de Kruisoprichting van Rubens gekozen. Ik kocht een paar veel te dikke penselen, de drie hoofdkleuren, en een doek… van katoen. Het resultaat werd natuurlijk een ramp: Christus zag eruit alsof hij aan de Costa Brava had gelegen… Toen ging ik eenvoudiger onderwerpen aan het doek toevertrouwen: landschappen, zichtjes uit Brugge…

EVOLUTIE

De vertalingen die hij in het Grieks moest doen, kraakten in alle voegen, maar de randversieringen en -tekeningen waren des te kunstzinniger. Het is eerst in de Gentse Academie, daarna in de Normaalschool dat hij echt kennismaakt met de techniek en de zin van de schilderkunst. Van Landuyt krijgt hij de visionaire kijk mee op de schilderkunst.

„Daarna heb ik „Landuytjes” gemaakt. Maar uiteindelijk werd ik persoonlijker en begon ik abstract te schilderen. Ik heb dat een jaar of zes gedaan. Dan evolueerde ik naar het hyperrealistische om geleidelijk over te gaan naar het surrealisme van Magritte. Ik heb een hele tijd figuren geschilderd waarbij het bovenste deel ontbrak: het gezicht . Ik schilderde kleren; het was een soort maniërisme; echt uit plezier om hij voorbeeld die plooien zo goed mogelijk weer te geven. De kritieken na mijn expositie in Kortrijk waren positief, maar dat betekende niet dat ik op die manier moest verder schilderen. Daarna wilde ik de techniek van het handen-schilderen (een van de technisch moeilijkste dingen) machtig worden. Van het ogenblik dat ik een uitdaging „overwonnen” had, interesseerde het mij niet meer. Ik begon toen figuren te schilderen waarvan ik de gezichten wegliet, omdat die mij niet boeiden. Nu gaat mijn interesse vooral uit naar de opbouw van een schilderij.

De grote persoonlijkheid van Deroo komt niet alleen tot uiting in zijn schilderijen en tekeningen, maar het hele kunstvol ingerichte interieur van zijn woning, in een gedurfde maar geslaagde architectuur, ademt de geest uit van zijn wezen: het fanatiek geloven in het kunstenaarschap en de kunst. Parafraserend op één van Paul Snoeks meesterwerken, zou ik zeggen: „Want hier ademt hij (Deroo) zijn kunstenaarschap, hier wordt hij een schepper die zijn schepping omhelst”. •

In een volgende bijdrage speuren we naar het ontstaan, het creëren en het smaken van schilderijen.

(R-K-) Dirk Rommens

Bron: ‘Het Volk’, 2 november 1983

GESPREK MET ANDRE DEROO (2)

„Een schilderij is als een mens… je moet ermee leren leven”

De houtkachel krijgt een nieuwe lading brandstof te verwerken, de koffie blijft haast onaangeroerd. Rechts van ons een schilderij „in embryo”.

Andre Deroo, de poëtische woesteling vecht in een uit puttende stille strijd tegen de leegte van het witte doek. Hij, de grootste bewonderaar van zijn eigen werk staat toch telkens opnieuw voor het tabula rasa. Onweerstaanbaar schildert hij het Wit fanatiek naar het verleden. Hij, het brein: denkend, voelend, ruikend, ademend tegenover het Niets. De Leegte. Geef hem de ruimte en de stilte en Deroo creëert zijn eigen wereld, waar we als toeschouwer slechts langzaam in doordringen. Het schilderij wordt „een mens”. Je moet met een schilderij leren leven,” zegt hij. „dan pas zul je er de rijkdom van ontdekken.”

Hoe begint u een aan schilderij?

De idee van een schilderij kan ontstaan vanuit een foto, een TV-programma… Je haalt het eigenlijk overal uit. De idee van deze schilderij komt waarschijnlijk van een pop die daar ergens op tafel stond. Ik was iets aan het doen, en ik heb die pop vanuit een bepaalde hoek gezien. Het zat al veertien dagen in mijn hoofd, en ik heb gisteren deze tekening gemaakt (hij toont een schets). Ik heb gekeken naar de omkadering. De schilderij waar ik mee bezig ben, kan nog heel wat veranderen. Het is het begin van het begin.

Hoelang werkt u aan een schilderij?

Ik zal u een raar antwoord geven: dat kan twee weken of een uur zijn. Het hangt ervan af hoe het vlot. Diegene die ik het vlugst maak, zijn de beste. Maar als iemand me vraagt: hoelang hebt u daaraan gewerkt, dan zeg ik: 30 jaar. Ze kijken me verwonderd aan, maar dan leg ik uit dat ik jaren aan een stuk gewerkt heb, zonder iets te verkopen. En dat het resultaat van mijn schilderkunst nu pas kan worden beloond.

Bent u een „geëngageerd” schilder?

Nee, alhoewel het schilderen alléén al een engagement is. Ik geloof immers ook niet dat er schilders zijn die uitgesproken bedoelingen hebben. Je kunt zeggen: je schildert de eenzaamheid van de mens, de desolaatheid van hel landschap. Zoiets kun je wel aanvoelen, als je literair aangelegd bent, maar het is niet mijn bedoeling. Mijn opzet is in de eerste plaats een goed schilderij maken.

Kent een schilder ontgoochelingen?

Ja, en het zijn de ontgoochelingen die je recht houden. Het gebeurt zeer veel dat je ontgoocheld bent in je werk. Dat werk kan misschien goed zijn in de ogen van de anderen… Maar het is ontgoochelend als je het zelf niet goed vindt. Als schilder kun je op een moment komen dat je het niet meer ziet zitten, je zit aan de grond, tot en met. Schilderen is lopen tot je weer vóór een muur staat, er dan weer overkruipen, wéér voor een muur, je hele leven lang. Bij momenten waarop het niet gaat, moet je beseffen dat het weer overgaat. Als je jong bent, vind je dat erg; maar als je ouder bent gaat dat voorbij. De beste manier om daar tegenin te gaan is verder schilderen, en dan komt het er wel weer uit. Maar mensen die er niet instaan, weten niet wat het is om artiest te zijn. Dat zien ze allemaal zo oppervlakkig. Maar als je te diep op de zaken ingaat, dan stop je met alles… de „zinvragen” kunnen je diep in de put duwen. Ik heb maximum een week eens niet gewerkt, toen ik „uitgeschilderd” was, na een tentoonstelling. Maar anders schilder ik iedere dag. Het is een soort zelfbevestiging, denk ik. Zet waardering je aan om verder te doen? Je kunt toch niet schilderen voor het grote publiek, je schildert voor jezelf. Het is gevaarlijk als je tante zegt dat het „schoon” is… Op de 100 mensen, zijn er wellicht 99 die mijn schilderijen niet graag zien. Maar het is dan nog de moeite om het voor die éne te doen.

Dan maar voor die enkelen wat dieper ingaan op uw kunst. Een paar woorden die uw werk tekenen: Nieuwe Figuratie, Neosymboliek, Neoromantiek… Kunt u zich daarin thuis voelen?

Thuis voelen wel, maar het zijn tenslotte termen die anderen op mijn werk kleven. Ik ga niet voor een doek zitten en zeggen: „nu ga ik eens in de symbolische stijl schilderen”.

Zit er dan toch geen grondtoon in uw werk?

Dat er een symboliek in mijn werk zit, zal wel zijn. Er zit alleszins persoonlijkheid in. Waarom beeld ik iets zo uit en niet anders? Maar als u aan mij zou vragen om mijn schilderij literair te omschrijven, dan zou ik het niet kunnen. Ik zou dan beter een boek schrijven dan te schilderen. Het schilderij staat er, het is af. Maar ik vind dat de toeschouwer ook een beetje talent mag hebben om zelf op zoek te gaan.

Er zit iets statisch in mijn werk; er is weinig dynamiek. Er is ook de suggestie van een figuur. Neoromantiek. Nog zo’n woord. Nu goed, ik ben nostalgisch; ik ben verlekkerd op de jaren twintig. Waarom weet ik niet. De nostalgie naar een fantastisch verleden, denk ik.

RUIMTE          |

André Deroo moet de ruimte hebben: „Ik moet plaats hebben om mijn borstel te kunnen zwieren; ik moet op groot doek kunnen werken. Het moet een beetje avontuur blijven; ik zou niet willen stilzitten bij iets waar ik succes mee heb. Ik zit altijd met tien, twintig ideeën om te schilderen. Maar het rijpt. Het kan ook zijn dat ik, terwijl ik aan het schilderen ben, besef dat het niet goed zal zijn, niet sterk genoeg als idee. Dan destilleer je, en dan blijft er bij voorbeeld een idee van over. Maar de mensen zien alleen maar het resultaat. Het is echter een heel proces. Het groeit mee met jezelf. Je leeft mee. Maar de mensen zijn veel te oppervlakkig. Ze worden niet geleerd hoe te kijken. Iemand observeren, dat kunnen ze niet. Ze hebben naar TV gekeken, maar ze hebben niets gezien. Ze kunnen dus ook niet kijken naar een schilderij. Maar een schilderij moet je aandachtig bekijken. Het is een training. Ik ga een idee halen waar de meeste mensen naast kijken. Ik kijk altijd naar de totaliteit van de beelden.

Wat met kritiek? Neemt die de vreugde niet weg van je werk?

Nee, ten slotte moet je het zélf doen. Er is niemand die je kan  raad geven. De schilder moet zoveel karakter hebben om zich niet te laten leiden door wat mensen zeggen. Je hebt ook van die zogezegde „opbouwende kritiek” van mensen die van schilderkunst niet het minste verstand hebben. In feite doen ze je pijn. Van sommige mensen kan ik kritiek verdragen, van anderen niet. Er zijn er die heel sterk zijn met kritiek, maar die nog nooit een borstel in hun hand hadden, en die gaan je vertellen hoe je het moet doen!!!

Moet een criticus dan zelf schilderen om over schilderkunst te kunnen schrijven?

Nee, dat bedoel ik niet. Maar hij moet ten minste regelmatig een tentoonstelling bijwonen. Hij moet volgen wat er op kunstgebied gebeurt. Hij moet weten wat er gaande is en achtergrond hebben; hij moet een werk kunnen vergelijken. Niet zomaar een gelegenheidsartikeltje schrijven. Dat soort kritiek neem ik niet au sérieux. Het is niet omdat ze zeggen: je zou beter met groen schilderen, dat ik het zou doen.

Het is zeker niet aan ons om Deroo tips te geven. Persoonlijk sta ik in bewondering voor zijn werk. Het mystieke, poëtische trekt me erg aan. Alles is poëzie voor André Deroo. Je moet je laten drijven, niet tegenwerken. „Ik ben elke dag fysisch bekaf. Je moet er je leven voor over hebben. Maar ik heb voor de schilderkunst gekozen, en ik wil er tien jaar van mijn leven voor opofferen.”

— (R.K.) Dirk Rommens, Kuurne

Bron: ‘Het Volk’, 20 december 1983