Dans me naar je schoonheid met een vurige viool Dans me doorheen je angsten tot ik veilig ben beland Til me als een olijftak en word mijn lievelingsduif Dans me naar het liefdeseind
Laat me je schoonheid zien als de getuigen verdwenen zijn Laat me je beweging voelen zoals dat gebeurt in Babylon Toon me langzaam aan waar ik enkel de grenzen nog van ken Dans me naar het liefdeseind
Dans me nu naar de bruiloft dans me steeds maar door Dans me intens en teder en dans me eindeloos lang We zijn beiden beneden onze liefde we zijn er beiden bovenop Dans me naar het liefdeseind
Dans me naar de kinderen zij die willen geboren worden Dans me door de gordijnen die onze kussen deden vergaan Zet een tent op als schuiloord hoewel elke draad is losgerukt Dans me naar het liefdeseind
Dans me naar je schoonheid met een vurige viool Dans me doorheen je angsten tot ik veilig ben beland Raak me met je naakte hand met je handschoen raak me aan Dans me naar het liefdeseind
John Heuzel (1945-2020) tijdens de Hoevehappening 1986 in Kuurne – Foto Geert Verbeke
In 1994 verschenen twee delen van Kruispunt: “More class than mass’. Twee registers geven een overzicht van 4812 creatieve en essayistische bijdragen die verschenen in de nummers 80-158 (15 jaargangen). Ik was de samensteller.
“Wanneer Dirk Rommens me half 1992 voorstelde KruispuntXXI – XXXV te inventariseren, verdacht ik hem ervan te lijden aan een kwalijke ziekte. Ik wist ongeveer waarover ik het had: liep ik zelf niet met eeltige vingers van de tijd dat ik voor Kruispunt82 de jaargangen I- XX op fiches had overgebracht en uitgetikt?
We leven niet meer in het tijdperk van machinelint en Tipp-Ex – zelfs niet noodzakelijk meer in het papieren tijdperk. En toch: de afgelopen jaren verschenen 4 812 creatieve en essayistische bijdragen, zodat ook de stevigste geheugendijken onderlopen. Klonk Dirk Rommens wat naïef, zijn voorstel was bijzonder welkom.
Bij de eerste uitdraai bleek meteen hoe handzaam het werkstuk is. Ik heb het nu even niet over het technische aspect.
Bijna ongemerkt heeft zich in Kruispunt een ontwikkeling voltrokken. Begin jaren tachtig schoof een militair een burgerregering opzij en een regiment dichterlijken gilde verontwaardigd te wapen. Een geluk als je daaronder drie oprechte regels of een gaaf gedicht vond. Ik twijfel niet aan de goede bedoelingen van die toenmalige inzenders, maar gauw bleek dat hun dichterschap net zo lang woedde als het onrecht dat ze voorgaven te bestrijden. Die macraméwerkers van de politieke strijd zijn met meestal éen ingang bijgezet in het Massagraf (onze werktitel).
De aardkorst draagt genoeg pokkenvlekken waar authentieke schrijvers vervolgd en vermoord, of alleen maar gepest worden. Despoten en religieuze drijvers misprijzen wie hun slogans uitloogt. Schrijvers uit die landen van honger en dorst lieten hun schroeivlekken zien, hun klachten opwieken, hun hoop ankeren.
Niet alle literatuur bemoeit zich met het concrete leven van het hic et nunc. Niet alle auteurs jagen hun fantasie over het hek. Vaardige essayisten verlichten de geschiedenis van ideeën in de letteren. Het aandeel van de essays is de afgelopen jaren sterk toegenomen.
Kruispunt is geen spiegel van de huidige avant-garde, die verlopen is in postmodernisme, of de maximalen al heeft meegemaakt. De voorbije avant-garde, de bagage van de honnête homme, de esthetische rilling liggen opgeslagen in opvraagbare bestanden.
Een papieren uitgave mag dan een hele hulp zijn, de gebruiksmogelijkheden van een diskette zijn duidelijk superieur. U kunt sorteren op willekeurige ingangen (auteur, vertaler, taal, trefwoord enz.). Sing, memory, sing.De geboekte uitgave mist die mogelijkheid.
Intussen loopt de volgende aflevering van ons gezamenlijke Work in Progress.
John Heuzel”
————————
Christiaan Germonpré (1950-2020) op de Hoevehappening 1984 in Kuurne Foto Geert Verbeke
Christiaan Germonprés bundel „Van weelde en weinig” verscheen nog net in 1984. Aanleiding om met deze Kortrijkse dichter de literaire horizon af te turen, op zoek naar snuifjes kleur tussen de sneeuw. Zijn bundel brengt ons echter hoofdzakelijk in warmere streken en seizoenen. Het wemelt van het aardse leven,ook al worden de verzen ingehouden stil in taalvormen gegoten die breekbaar broos van de ene regel naar de andere overvloeien.
„Wij worden bijna lucht en water, eiland in het gedicht” schrijft hij in het negende gedicht van de titelcyclus. Mare De Smet schreef onlangs nog over Ben Cami: „Op die manier is het een hopeloze taak dichter te zijn, want wat vermag een bundel poëzie?”
Wat vermag de poëzie? Heeft poëzie een sociale functie, Christiaan?
„Als enkeling die gedichten schrijft, kun je de wereld niet veranderen. Je gaat de werkloosheid niet oplossen met een gedicht. Wie schrijft is ik-gericht, individualistisch. Via poëzie kun je de lezer warmte of troost overbrengen. Poëzie kan een weerspiegeling zijn van wat in je afspeelt. Vroeger dacht men dat men met poëzieposters of aanplakbrieven-met-gedichten de maatschappij kon veranderen. Dat heeft niet (veel) geholpen. Wat er in de wereld gebeurt, lees je in de kranten, niet in een dichtbundel. Momenteel is er de gang naar de natuur, de terugkeer naar de jeugd, het eigen ik.”
Dat initiatieven van kunstenaars (vergelijk: de kerstplaat voor Ethiopië) dan wel
enig leed kunnen helen, beaamt Christiaan Germonpré. Maar dan is dit natuurlijk een heel andere weg dan de „invloed” van een dichtbundel…
CRISIS EN CULTUUR
Niettegenstaande de crisis, ziet Christiaan Germonpré het niet zo somber in, wat de cultuur betreft: „Niettegenstaande het typische van deze tijd, de crisis, ziet men op gebied van de literatuur nog tijdschriften ontstaan, er zijn nieuwe culturele initiatieven. „De Gulden Sporen” plant bij voorbeeld voor 1985 een poëzieavond, naast wat er in Kortrijk al bestaat. Er was de publicatievan „Met 7 rond de toren”. Er zijn nog kansen genoeg opdat de cultuur aan bod zou komen. Maar het zou natuurlijk nog beter zijn als deze verenigingen zouden samenwerken om gezamenlijk iets op het getouw te zetten, zonder altijd het individuele belang van de eigen vereniging voor ogen te houden.
Twee jaartallen die een belangrijke tegenstelling in zich houden: het verleden en de toekomst. Commentaar, graag.
Christiaan Germonpré: „Wat opvalt is dat het geweld enorm is toegenomen.Erzou opnieuw moeten gepoogd worden om de eigen verantwoordelijkheid op te nemen. Dat geldt zeker ook op wereldvlak, daar waar de twee grootmachten het eens zouden moeten worden om tot ontwapening over te gaan. De mens is zelfs zijn eigen technische evolutie niet meer meester. Er moet weer een verantwoordelijkheidsgevoel komen voor wat men produceert. Metal de moderne mogelijkheden moet het voedselprobleem uit de wereld kunnen worden geholpen.”
Als je het zo bekijkt is poëzie dan ook van zo weinig belang. Om dat te beseffen hoeft Christiaan Germonpré maar eens het aantal uitleningen te vergelijken: amper 1% (of 2%) van alle uitleningen in de stadsbibliotheek betreft poëzie. Echte poëzieliefhebbers zullen de dichtbundels wel zelf kopen, maar anderzijds heb je toch te maken met bibliotheekbezoekers — en welk percentage is dit van de hele bevolking?
Poëzie is dus een marginaal verschijnsel. Wie zich op dat vlak inzet, loopt vaak met het hoofd tegen de muur. „Poëziecentrum Gent” zit in moeilijke papieren: toelagen teruggebracht tot op het peil van ’79. Exit Poëziecentrum? Wie treurt erom, tenzij de dichters zelf, die toch maar laten betijen. Sociaal geëngageerd? Toe maar.
Christiaan Germonpré vindt dat dichters een initiatief zouden mogen nemen, en dat hij bereid is daaraan mee te werken. Wellicht beperkt het sociaal engagement zich bij nog andere dichters zich niet tot woorden, maar tot daden en klinkt de bezorgdheid om de anderen door in de literatuur en daarbuiten.
In het begin van een nieuw jaar mag men wel eens dromen. Dichter Christiaan Germonpré geeft ons echter zijn boodschap mee: „Zoveel belangrijker dan poëzie is wat er in de maatschappij aan het gebeuren is: geweld, bomaanslagen, vandalisme. Je eigen verantwoordelijkheid opnemen om hier iets aan te doen, daar komt het op aan.”
Christiaan Germonpré over „Van weelde en weinig”
„De Nederlandse Uitgeverij „De Beuk” geeft vooral werk uit van oudere dichters; er zijn ook veel natuurdichters — maar ik ben de eerste Vlaming die bij hen uitgeeft. Is het toeval of word ik meer gesmaakt in Nederland?”
„Deze bundel bestaat uit drie keer negen gedichten. Niet zonder toeval, overigens, want hij bevat een aantal reisgedichten. Die symbolische negen gedichten herinneren aan Homeros’ held Odysseus die tien jaren lang had rondgezworven en ook gedurende negen dagen op het eiland Kreta rondtrok. Het eindgedicht van de middencyclus verwijst trouwens naar het eiland dat een gedicht eigenlijk is — op zichzelf staand.”
„Zoals een componist een symfonie..maakt”, zo is een dichtbundel ook een „werkstuk”. Tussen de cycli moet er een duidelijke overgang zijn. Ook vormtechnisch is er een overgang: ..jij – wij – zij” (respectievelijk eerste, tweede en derde cyclus).
„In de bundel zijn heel wat wijzigingen naar de geschiedenis van Kreta. Dat de lezer inspanningen moet doen om bepaalde woorden of verwijzingen te snappen, vind ik normaal. Ik schrijf volgens mijn eigen geaardheid, zonder rekening te houden met het publiek; ik zoek naar verfijning, en tracht toch wel in een eenvoudige taal te schrijven.
Wat recensenten schrijven is altijd interessant. Uit de diverse standpunten en visies kun je te weten komen hoe „ze” tegenover je werk staan. Ik geef toe dat het voor de „man-met-de-pet” niet altijd precies te achterhalen is wat een bepaald gedicht inhoudt. Je moet ook veel moderne poëzie lezen om je erin thuis te voelen.”
— Dirk Rommens in ‘Het Volk’ van 15 januari 1985
POËZIERUBRIEK
Van weelde en weinig
„Vreemdelingen zijn wij in een vreemd verhaal” schrijft Christiaan Germonpré, daarmee aanduidend hoe losgeslagen wij, moderne mensen, zijn van de wortels van onze westerse beschaving. Het gedicht wordt dan des dichters poging iets van deze rijkdom vast te leggen. „We worden bijna lucht en water, eiland in het gedicht” (p. 24).
Criticus Jooris Van Hulle belicht de pas verschenenbundel „Van weelde en weinig” van de Kortrijkse dichter Christiaan Germonpré. Wij volgen zijn poëtische wandeling nog even verder in dit eerste rubriekje van dit nieuwe jaar. Wensen hierbij de lezers het allerbeste voor 1985. Dit jaar wordt helaas ook niet prachtig.
„Mondriaan, Kadinsky, de waarheid witter dan wit, de taal krijgt een nieuw geluid”: met deze leidraad bouwt Germonpré de derde cyclus in de bundel, „Abstract”, uit tot een aftasten met ingehouden adem van het landschap van de liefde. Het onbeschreven witte blad nog onbeschadigd, verwoordt de dichter de liefde en de lichamelijkheid.
En voortdurend worden daarbij de concrete gegevens in vraag gesteld. Er is immers de romantisch aandoende rust van stillevens, van genrestukjes als het ware, die dichter en lezer uitnodigen zich te verzoenen met het leven dat hier geleefd wordt. Het snijden van het brood, het eerste levensteken dat uitnodigt tot bezinning en verzoening, krijgt hier een mythische dimensie, maar toch blijft de dichter zich waakzaam opstellen en tegenover zoveel uiterlijke tekenen van zekerheid: „wij zijn een som van omstandigheden, zegt hij, een veelvoud van vragen” (23). Het landschap, de taal van het lichaam, de roes van de liefde: het is veel en toch weer niets, het is weelde en weinig voor wie niet wil verdrinken in de stroom van onbezonnen genieten.
OBSESSIE
Is het zo dat deze motieven zich in de nieuwe bundel van Christiaan Germonpré onweerstaanbaar opdringen en hem duidelijk in het teken van de heroplevende romantiek plaatsen, toch blijft door de hele bundel een ondergronds motief meespelen, namelijk dit van de obsessie voor de taal, het aftasten van de talige ruimte waarbinnen de dichter-taalkunstenaar zich beweegt. En ook hier kan, duidelijk vanuit een erfenis van de experimentelen, weer gesproken worden van weelde en weinig: de mooiste poëzie blijft altijd wel ongeschreven.
In zijn drang het onzegbare te zeggen botst de dichter voortdurend met de stroefheid van het materiaal waarmee hij veroordeeld is te werken. Er is steeds weer de uitdaging van het onbeschreven blad, het gevecht met de taaltekens, het gevoel, de roes van de taalrijkdom, het strijdperk van de dichter convergeert in een woordenperk, dat hij moet weten te betreden zonder onherstelbare schade toe te brengen: „taal krijgt een nieuw geluid”.
Eeuwen reeds zijn dichters bezig onverwachte en onvermoede aspecten in het taalleven bloot te leggen. Deze directe taalbetrokkenheid confronteert de dichter echter telkens weer met zijn onvermogen, met de uiteindelijkebeperktheid van het menselijke bestaan: „langzaam glijden letters over het veld, vriest het alfabet” (p. 28). Zo verwoordt Germonpré hoe onbuigzaam het materiaal tenslotte is waarmee de dichter heeft te maken.
Het is een van de sterkste verdiensten van deze bundel dat de dichter zich heeft weten te beheersen, dat hij zoveel weelde in eigen woorden heeft weten te leggen. De verzen van Christiaan Germonpré zijn verre van parlando, in hun strakke beheersing, die verraadt hoe omzichtig met woorden wordt omgesprongen, suggereren zij veeleer dan duidelijk te tekenen, de eigen leefwereld van de dichter. Zo plaatst Germonpré zich in de traditie van de grootste onder de dichters, of, zoals hij het zelf uitdrukt: „Gezanten van Homeros zijn wij, gezangen op het oude thema water, eindeloze herhaling zij aan zij.” (p. 23).
(Tekst van Jooris van Hulle – zie ook Poëzierubriek van 29 december 1984).
Leonard Cohen kondigde in ‘You want it darker’ zijn eigen nakende dood aan, en toch was het deze morgen schrikken bij het horen van zijn definitieve eindsong. Hij was voor mij als een tweede vader, een hechte vriend, een held, een inspirator, een kunstenaar eerste klas!
Cohens optreden in Brugge was voor mij de ultieme artistieke ervaring. We stonden op een bijna armlengte verwijderd van hem te luisteren naar deze zo wondere man. De tweede keer met zijn live-optreden in Gent was dan ook te afstandelijk, en met een stel kakelende Nederlanders achter ons, blijft dit slechts een stipje in mijn geheugen, een scherm ver verwijderd van mezelf.
Ik herinner me de allereerste keer dat ik Cohen hoorde, in mijn geboortedorp Moen. Ik zie de straat nog voor mij, met luidsprekers waaruit de zware stem van Cohen weergalmde. Vanaf die jeugdige tijd ben ik fan geworden van deze Canadees. Nu ik 67 ben, noem ik mij geen fan maar een trouwe verre vriend die nu rouwt om zijn heengaan.
Door het jarenlang vertalen van zijn gedichten en songs en het beluisteren van al zijn liedjes is de mens Cohen binnengeslopen in mijn ziel. De leefwereld van Cohen is zo rijk aan gedachten en beelden en klanken dat je nederig moet toegeven dat je nog niet aan zijn enkels reikt.
Word wakker, grote broer,
Je hebt genoeg geslapen
Tijd om je laatste voetbalmatch te spelen.
Waarom blijven je ogen dicht
Terwijl je nog zoveel wil zien
Van deze grote wereld?
Jouw hoofd is nu zoveel zwaarder
Van al die stoute dingen
Die zo vanzelf als spoken komen
In de nacht van zwarte gedachten,
Die jij in één salto weg kon lachen.
Maar word toch eindelijk wakker:
Er is nog zoveel moois te beleven,
Het ligt zo voor het rapen:
Als de puzzels die je voor mij maakte.
Als de grote broer van wie ik zoveel leerde.
Maar blijf nu maar slapen
Want de wereld gaat toch om zeep.
Vanuit jouw droom kun jij de mensen redden,
En dan zijn we weer heel dicht bij jou,
In een beter leven, zo gemaakt door jou.