Gesprek met Emiel Hoorne (2)

„In de grafiek vertrek je van een zwart vlak…”

Emiel Hoorne beoefent de ets-, hout-, lino-, steen- en zeefdrukprocédés. Hij tekent ook wel. Maar hij heeft nooit geschilderd. Hij heeft er wel al ooit eens aan gedacht, maar hij vreest dat hij in hart en ziel graficus zou blijven. Trouwens, een schilder start vanuit een wit vlak, terwijl de graficus zich allerlei beperkingen moet opleggen.

„Die vrijheden waarover een schilder beschikt, kennen wij, grafici, niet. We zijn zo gebonden aan technische aspecten. Ik kan bij voorbeeld geen grotere houtblok gebruiken dan bepaalde beperkte afmetingen. Ik heb dan wel grote zwart-wit zeefdrukken gemaakt waardoor ik een bepaalde gevoeligheid en gedachte kan weergeven. Met een houtsnede begin je per definitie vanuit een donker vlak. Het is een andere manier van artistiek bezig te zijn. De grafiek begint echter meer en meer in de belangstelling te staan, omdat er meer mensen grafisch bezig zijn. De schilderkunst, dat is natuurlijk nog altijd het „belangrijkste” — er is een hele entourage. De grafici zaten voor kort in de verdrukking. Maar nu bemerk ik een grote kentering: door grotere prenten te maken, heb ik er wellicht mijn steentje toe bijgedragen opdat grafisch werk bijvoorbeeld ook op tentoonstellingen naast de schilderijen even grote aandacht kan krijgen.

Grafisch denken is dus niet zo eenvoudig. De techniek is heel belangrijk?
Ja, ik heb steeds met één ding rekening moeten houden: de techniek binnen de grafiek. Als je zegt: ik ga een houtgravure maken — of een zeefdruk — dan is dit eigenlijk al bepalend voor het resultaat. Je moet de basistechnieken beheersen. In eerste instantie ga je denken en ontwerpen maken in functie van je gekozen techniek. Je opdrachtgever zegt bij voorbeeld: maak een litho — in zoveel kleuren… Dan moet je denken: binnen het aantal kleuren (een kwestie van kosten natuurlijk!), dus in functie van die beperking, moet je straks graveren. Dus begin ik met een kleine schets: kleine balpentekeningen werk ik bij met tipex tot ik voel wat het zal worden. De volledige basis van mijn werk wordt daar gelegd vooraleer ik mijn grafisch materiaal vastneem. In mijn geest zie ik wat het zal worden: dat grijs, dat wit, dat zwart. In de eerste plaats dient de grondgedachte sterk in het zadel te zitten. Ik pak dan mijn lino en teken de grondlijnen van wat het moet worden.

ONHERROEPELIJK…

Als ik dan begin te graveren, teken ik eerst een hoek in detail uit. Dan bepaal ik definitief de zwart-wit-grijs tinten. Daar moet je dus heel .zeker van zijn want het is met zoals in de schilderkunst dat je met een vod een fout kunt wegnemen, of iets kunt overschilderen! Pas met de nieuwe technieken (zeefdruk, offset) kun je correcties aanbrengen. In hout, steen, lino, ets, kun je omzeggens geen enkele correctie uitvoeren. Je kunt niet weer gaan opplakken wat je uitgestoken hebt. Tijdens het graveren, behoud ik nog altijd de vrijheid om binnen mijn artistieke gevoeligheid en spontaneïteit „zijsprongetjes” te maken. Maar de vakverdeling moet je natuurlijk op voorhand bepalen — ook omdat je met de meeste grafische technieken slechts ziet of het geslaagd is… als het gedrukt is. En dan kun je het wel vergeten!
Ik ben nu met een lino bezig — ik ben zodanig veel aan het weg graveren dat ik nu niet weet of dit werk voldoende kracht zal hebben, zodat het kan gebeuren dat ik die lino in de vuilnisbak mag kieperen. Een schilder kan altijd opnieuw beginnen, wegvegen, overschilderen… Maar als ik een verkeerde „steek” doe, dan heb ik „prijs” en mag ik het wel vergeten. Het is onherroepelijk. Soms kan een barstje in een blok je heel wat parten spelen.

Heb je een voorkeur voor houtgravures?
Eigenlijk, niet. Op bepaalde momenten heb ik een voorkeur voor lino. Ik heb er nu vijf gemaakt — maar straks wil ik er dan een bepaalde periode geen meer zien. Dan ga ik een aantal opdrachten in zeefdruk uitvoeren. Er is een grote variëteit binnen mijn werk. Ik kan dan ook aan veel buitenlandse tentoonstellingen deelnemen. Ik werk op een zeker niveau in het gezelschap van kunstenaars die kwaliteit bieden.

Hoe voel je je als West-Vlaming t.o.v. het buitenlandse artistieke gebeuren? De mindere?
Nee, hoor. Zelden wordt mijn werk teruggestuurd — en dan gebeurt dat als er een te groot aanbod is of ik te laat was. Ik geloof dat het mogelijk is om internationaal aan zijn trekken te komen, maar dan moet je er ook iets voor doen. Je moet de geïnteresseerden zoeken, hen aanschrijven, je werk opsturen. Ik krijg nu meer interesse vanuit Frankrijk. Nee, ik voel me zeker de mindere niet.

Je „futuristische periode” is voorbij. Een nieuwe uitdaging?
Ik heb inderdaad een periode gehad waar ik allerlei vreemde tuigen maakte: UFO’s, ruimteschepen… Nu ben ik bezig met het creëren van apparaten waarmee je iets zou kunnen doen… Maar het abstracte in die dingen boeit me meer. Ik wil wel niet van de figuratie weggaan, maar het abstracte interesseert me meer en meer.
Ik ben ook druk bezig met het ontwerpen van gravures in niet zo gewone vormen. „De machine die werkt op verbeeldingskracht” bij voorbeeld. Het is een soort snijmes; het gaat mee volgens de ontworpen vorm van de omtreklijn: een driehoek. Een van mijn vrienden zei eens: een vernieuwing binnen je werk, een opening daarbinnen zou het onderzoek kunnen zijn van je werk binnen bepaalde vormen. Je moet rekening houden met de binnenkant, de buitenkant, de gedachte…

De idee… wil je als kunstenaar een boodschap meegeven?
Ik weet het niet: dit is een delicate kwestie. Vroeger was dat nogal een duidelijke zaak voor mij. Toen ik het nieuws hoorde over de ontdekking van de Neutronenbom (76-77) zei ik „verdomme! Een schande dat we weer een super-de-luxe wapen bij hebben om alles kapot te helpen!” Dan heb ik een tekening gemaakt. Dat was de laatste keer dat ik zo duidelijk en bewust sociaal geëngageerd heb gewerkt. Nu zit het meer verscholen in mijn werk. Het is geen verplichting meer. Toen had ik meer het gevoel dat ik steeds een boodschap moést brengen. Ik ben er een beetje van afgestapt. Je kunt artistiek bezit zijn zonder al die achtergronden te gebruiken. Ik wil niet meer „de journalist” zijn. De vervorming — de abstractie — het doen verdwijnen: dat interesseert me nu meer dan ooit. Waar ik zal uitkomen, weet ik niet. Ik puur dingen uit — en dan stop ik. Mijn werk moet een onderzoek blijven.

In een slotbijdrage proberen we Emiel Hoorne als mens en kunstenaar in een wisselend lijnen- en kleurenspel te tekenen. Ook al weten we nu al dat dit portret nooit af zal zijn. Een uren durend gesprek loopt uiteindelijk uit op een afspraak om eens meer tijd te besteden aan het bekijken van zijn werk. Mochten deze bijdragen er toe aanzetten om meer oog te hebben voor het werk van een in Waarmaarde wonende Emiel Hoorne.

— (R.K.) Dirk Rommens, Kuurne in Het Volk, 7/8 april 1984