Jozef Deleu: “Levenslang in stervensnood”

POEZIERUBRIEKJE

De recentste poëziebundel van Jozef Deleu kwam net op tijd uit. De vergankelijkheid van het leven waait ons, uitgerekend in de herfst, tegemoet. Dit seizoen hij uitstek voor melancholisch achteruitblikken op wat voorbij is, drukt ons haast tastbaar op ons hart en gemoed dat alles voorbij gaat. Ook het leven. Net zoals dc omslagillustratie van Paul Menses het trage uitkleden van een boom weergeeft, met wolken van grijs- en grauwheid, de bladeren uitrafelend op de golven van de wind, zo geeft „Tekenen van tijd” van Jozef Deleu in achttien gedichten (ondergebracht in drie cycli) een in zichzelf (be)spiegelende doorvoelde terugblik op het leven.

,.Tekenen van tijd” is eveneens de naam voor de eerste cyclus. Deleu situeert die tekenen rond „wonde, pijn, dood”. Geen zelfbeklag echter, noch cynisme, maar het zich bij die gegevenheid neerleggen: de haast waarmee de tijd zich voortspoedt („Nooit zag ik eerder”, p. 10), de verzoening met de werkelijkheid, tot het haast vanzelfsprekend uitdeinen in de dood („In Memoriam” (p. 13). Geen sluitstuk, want het achtste gedicht heet „Het feest”: „De tijd waait op tot eeuwigheid” (p. 14). Het intens beleven van Schoonheid, het tijdeloze weten van een seconde geluk. Opvallend in deze eerste cyclus is m.i. het gebruik van alliteraties, de ij-klanken („Van tijd tot tijd” p. 12), de karigheid van woorden waarmee dan toch alles gezegd wordt — en tegelijkertijd verzwegen wordt.

TWEEDE CYCLUS

De tweede cyclus kreeg eveneens de titel van het openingsgedicht: „Zwerfziek”; ook al luidt het: „Tweezaamheid der handen” (p. 17). De symboliek van de handen die kunnen staan voor de tweezaamheid van man en vrouw: „Hun tweezaamheid verwekt een dubbele eenzaamheid.” Ook hier komt het thema van de vergankelijkheid naar boven, met een applaus als enig toeverlaat. De handen krijgen trouwens een zeer belangrijke functie toebedeeld: die van tederheid (p. 18) en in „Het huis” (p. 19): „altijd weer verlangen naar tekenen van tederheid, naar stilte in de handen.” In dit gedicht legt de auteur de dualiteit droom – werkelijkheid bloot, want via de dagdagelijkse dingen waaruit men wil uitstijgen wordt men „rijk aan veel verleden”. En elk huis wordt een huis van verhalen, „de stemmenecho’s van ervaring.” (p. 29).

Jozef Deleus nieuwste bundel, heet „Tekenen van Tijd”. — (A.K.)

MENSEN

Verder van huis wordt Deleu ook geboeid door mensen: „Torarica”, geschreven in Suriname, 1981, proeft de weelde en de warmte van een Kreoolse. Een intens, haast lijfelijk gedicht waarin sensualiteit en seksualiteit veel verder gaan dan de oppervlakkige „kennismaking”. Hoe kan het ook anders, dan dat deze cyclus eindigt met „Vrouw”: „mals en eetbaar, hard en bitter, pure pit” (p. 22). Tenslotte blijft er „Een knaap die schelpen raapt”. In het gelijknamige titelgedicht wordt weer het fundamenteel eenzaamheidsgevoel uitgedrukt, met als uiteindelijk vaststaand gegeven „het warme water van de dood” {p. 25). Maar voorlopig is er nog het opsporen en koesteren van herinneringen, het opsparen van levenservaringen waardoor het ultieme gebeuren vanzelfsprekend wordt, waar niemand kan aan weerstaan: „door de zee aangezogen” (p. 25). In „Nog honderduit een knaap” wordt in tien regels de levens- en doodsgedachte gebald weergegeven. Na zoveel jaren is ook de dood relatief geworden, en „de monotone oo’s vergleden, dé dunne d’s gebleven.” (p. 26).

DELEU OP Z’N BEST

Het gedicht „Nooit was je mij zo ver” heeft me het diepst getroffen. Dit gedicht is zo doortrokken van het leven, dat elke commentaar overbodig wordt. Dit is Deleu op zijn best, dit is de dichter die in één gedicht een zo intense levenservaring legt, dat al de rest overbodig zou worden. Trouwens, de auteur verstopt zich niet achter obscure veelzeggerij, maar gebruikt een taal zonder franjes. In „De langzame dood” (p. 29) komt de pool leven – dood opnieuw tot uiting, het „aan zichzelf sterven”: „Wie langzaam sterft is levenslang in stervensnood” (p. 29).

Pessimistische bundel? Zeker niet. Het laatste gedicht „De onbegonnen taak” (p. 30) geeft immers aan dat het teken van de tijd, de dood, onbevattelijk is, onbegonnen werk om elk afsterven ten volle te begrijpen. Het is slechts een teken — een gebaar. De levenden kunnen geen antwoord geven op „Het Teken” (p. 30).

Een zeer waardevolle bundel waarin de levenservaring van de dichter en de doodsbeleving gekoppeld worden aan een sober, maar veelzeggend woordgebruik. De achttien gedichten zijn intens geladen, bevrucht door de dichter die ziet, voelt, denkt, ervaart, wéét. Maar vooral dit laatste.

Jozef Deleu, „Tekenen van tijd”, 1984 Nijgh & Van Ditmar, ’s Gravenhage.

Dirk Rommens in Het Volk, 24 oktober 1984