Nergens heen.
Opvallend hoe de stilte aan me knaagt
als niemand me aanspreekt.
Ik ben een afvallige van een stammentwist
knijp me in de wangen om te voelen of ik leef.
Leef niet als ik enkel mijn holle lijf bewoon.
Want zij is weg van mij voor een heel klein moment.
Voelt als een jarenlang verdwijnen in niets in mij in iets van niets.
Praat ik met mezelf ik zwijg terstond.
Zwijg ik dagenlang ik stotter door de nacht.
Zegt zij ‘ik wil een kus’ ik klem haar vast tot de ochtend komt.
Want wij zijn een in eten en slapen en drinken en weggaan.
Zo eenzaam weten we de dagen te eren van toekomstig verdriet.