Eerder verschenen in “Ambrozijn”, driemaandelijks artistiek tijdschrift uitgegeven door de culturele kring Ambrozijn, vzw.
Kruithof is een naam die ons in gedachten terugbrengt naar de man van het dwarsliggende woord, naar de provocerende discussies die je niet onberoerd lieten, naar de linkse filosofieprof Jaap Kruithof. Wisten we toen dat hij ook nog een broer had, Cornelus Lambertus Kruithof, geboren in Mortsel bij Antwerpen.
C. L. Kruithof (°1935) overleefde zijn broer (1929-2009) en ging opnieuw de poëtische toer op toen hij met pensioen ging. In zijn jeugd publiceerde hij al vijf dichtbundels, maar tijdens zijn loopbaan als socioloog aan de universiteiten van Brussel en Gent vond hij de tijd (en de inspiratie?) niet meer om poëzie te schrijven. Terwijl zijn broer een publiek figuur was geworden, koos hij voor de stilte en de luwte, ver weg van alle microfoons.
Met een grote regelmaat verschenen zijn dichtbundels in die tweede periode: in 2011 Melancholie van een man zonder toekomst en Soms is muziek voldoende. In 2012 zelfs drie bundels: Wij, gewone stervelingen, De mummies van Palermo en Wunderkammer.
Werkwoorden – Gedichten over wat wij mensen doen (Gopher B.V., Amsterdam 2013) is de zesde bundel op rij. Alsof de dichter de jaren van stilte wil(de) inhalen.
Het is wat bevreemdend om de gedichten in de inhoudsopgave alfabetisch gerangschikt te zien. De coverfoto verwijst ook naar het alfabetisch weergeven van woorden in het woordenboek. Liever dan een thematisch ordenen van zijn gedichten, schikt C.L. Kruithof koelweg zijn gedichten van Afscheid nemen tot Zonnen. Zijn poëzie omschrijft hij als volgt: “Na een toevallige ingeving / doe ik bij het dichten niets / anders dan nadenken”. Poëzie als drager van gedachten: wat inspireert is slechts aanleiding om verstandelijk greep te krijgen op wat toevallig op je afkomt.
In de flaptekst wordt zijn dichterschap in Werkwoorden duidelijk gemaakt: “De gedichten in deze bundel richten de aandacht op een willekeurige keuze aan handelingen (werkwoorden) waarmee ieder mens wel eens te maken heeft. Elk gedicht verwoordt de betekenis van het werkwoord op een geheel vrije manier”.
Om deze onderkoelde gedichten te smaken, dien je dan ook de gebruiksaanwijzing van de dichter te volgen en de gedichten niet zozeer te beoordelen op de poëtische kwaliteiten, maar op de inhoudelijke kracht van de gedachten.
Het gedicht Denken verkent de wereld van C.L. Kruithof: “Denken klampt aan hersensprongen / in een machine van schors en stam / van zuinige mogelijkheid en beperking / voor zich aandachtig overtreffen / met rede en emotie overwonnen.” De dichter hanteert het ontleedmes om zijn gedachten bloot te leggen. In Overslaan laat de dichter zijn gedachten niet vrij; hij kiest bewust voor het vergeten van het absurde dat opkomt in zijn hersenen: “Geef mij de springveer maar / van enthousiasme en verstand, / van doordacht en eigenzinnig streven. / Mijn hersenen zijn mijn redelijk leven.”
Ook in Fantaseren rekent hij af met de verbeelding: “En daarna herhalen / en werkelijk zien / wat al is gebeurd / maar dan verlost van dromen.
Kruithof wil, met opeens gebruikmaking van de archaïsche gij-vorm uit het kerkelijke jargon, de lezer zelfs overtuigen om niet meer te geloven: “Laat het geloof toch varen / gij die dat nog doet, / want het helpt u geen zier / op de zee die voert naar zwarte gaten, / een reis waar onzin niet met hoop / en kinderpraat valt te sussen / en die u gewoon verdwijnen laat / in het niets zoals wij weten dat alles / in de wereld na verlopen tijd vergaat. / Kom hier, dat wij elkander omhelzen / en kussen.” Fysieke aanraking biedt soelaas tegen het ‘verdrinken’. In Verzinnen waarschuwt de dichter eveneens voor verzonnen verhalen: “Omdat gij niets weet, / onwetend zijt, / kunt gij rijkelijk verzinnen / en het is uw verzonnen verhaal / dat u zekerheid geeft. / God is uw bewondering / van uw eigen leven, / is uw talent / om onrust te bedwingen.”
In Wanhopen is de rol van Christus helemaal uitgespeeld: “En Christus staart / zonder te geloven, / zonder nog de hoop die moet / en toch de mens verlaat.”
In Knoeien geeft de dichter ons een kijk op onszelf, en die is verre van positief: “We sjoemelen behoedzaam, / bedriegen uitgestreken, / we verhaspelen onze strengheid, / verzwelgen in gretigheid, / we verbasteren tot slechte smaak.” Ons treft schuld om wat verkeerd loopt.
Toch is het niet allemaal geknoei. Vlaanderen krijgt zelfs een voorkeursbehandeling van de dichter en je vraagt je af of het gegeven dat zijn ouders Nederlandse predikanten waren daar voor iets tussen zit. Ondergebracht bij het werkwoord Lusten signaleren we ‘goesting’ als het lievelingswoord van de dichter: “Vlaanderen is het hunkerende land / waar goesting graagt in stromend bloed. / In dit land is goesting heer en meester. / Met goesting wordt het leven vrije tijd.” (Let op het neologisme ‘graagt’ als werkwoord!) Over het Spreken van de Vlamingen is Kruithof minder tevreden: het stopwoordje ‘eigenlijk’ ergert hem mateloos: “Help de Vlaming aan een lenig hoofd / dat ‘eigenlijk’ achternazit en verjaagt. / Verlos zijn spraak van dit ondoordachte woord, / Vlaanderen moet van zijn ‘eigenlijk’ / worden bevrijd.”
Dat de gedichten doordesemd zijn van ervaringen gedurende een lang leven, weerhoudt de dichter niet om in Verlangen heimwee te hebben naar vroeger: “Soms verlang ik naar een hobbelpaard / om schommelend weer kind te wezen, / voor de eenvoud van wat gebeurt / zonder de beklemming van ouderdom / die zo dikwijls om het jong zijn treurt.”
Maar er is ook vertwijfeling door het ouder worden: “Wat ik van dagen wel moet denken / waarvan het broze tellen mij ontgaat, / met luchten die klaren en verdonkeren / met eentonigheid als regelmaat: / ik voel in dagen nachten wenken.” (Vertwijfelen 1) en “Ik kan het woelen en kraaien niet meer aan, / laat mij toch burgerlijk wezen / met mijn eigenzinnig, introvert bestaan.” (Vertwijfelen 2) In Weggaan heeft de dichter het over het einde van het leven: “De dood mag dan wel / niemendal zijn, van sterven / moet een mens bekomen. // Jan en alleman heeft tegenzin / in de duur van het gaan, / maar niemand vraagt / om zijn moment te ontlopen.”
Toch is het blijkens Zich spiegelen niet allemaal kommer en kwel in de oude dag van de dichter: “Maar telkens zie ik die spiegel weer / en dat gezicht met de gedachte. / Dan denk ik aan de volgende keer / als het licht de morgen ziet / en ik me nog levend zie. Prachtig!”
C.L. Kruithof heeft zijn hele leven de keuze gemaakt om in stilte te werken, als intellectueel. Schreeuwen is aan hem niet besteed: “Het aanvurend schreeuwen / bij het presteren, / gebeurt wel in de sport / maar niet bij het werken / van intellectuelen. / Zij bereiken niet / met aanmoediging in zicht / en schreeuwen zelf binnensmonds / als zij prestaties realiseren.”
Hoe anekdotisch Kruithofs gedichten ook zijn (Geeuwen, Ontbijten, Pootjebaden, Zonnen enz.), steeds krijgen ze een diepere dimensie die aanleiding geeft tot filosofische beschouwingen over het bestaan. Door de klinische benadering van het leven, uitgepuurd tot streng geformuleerde gedachten, spreekt een zekere afstandelijkheid, als woorden uit een woordenboek. C.L. Kruithof beleeft in zijn oude dag zijn voorbije leven, ontleedt zijn bestaan zonder mededogen, smukt zijn zinnen met mondjesmaat op, zingt zoals hij gebekt is tot de laatste adem.
Lusten
Vlaanderen heeft in goesting
leren zwemmen, in een woord
dat hier tot lust verblijdt.
Ik teken voor dit oord
van aarde en onmogelijk lijden,
van werklust en gemoedelijkheid.
Goesting is de hartslag van begeerte,
is het smaken van buikgevoel en zuchten
slaken, is het proeven van onderhuidse
gloed, van zoete mond en warme handen.
Goesting maakt contact met wie men is.
Vlaanderen is het hunkerende land
waar goesting graagt in stromend bloed.
In dit land is goesting heer en meester.
Met goesting wordt het leven vrije tijd.
C.L. Kruithof