De dood reed mee

Toen ik gisteren het verschrikkelijke nieuws hoorde, kwam een herinnering het verdriet versterken; ik was pas leerkracht toen op de speelplaats een meisje stierf.

Ik schreef toen (= veertig jaar geleden) dit gedicht op haar ‘doodsantje’:

De dood speelde mee

hand in hand:
het spel der kinderen
alsof het einde eindeloos is:
de zon voor eeuwig dichtbij.

maar de dood speelt mee, dit spel der kinderen:
een schim van plotse leegte om je heen,
een zwijgende hand op de schouder:
‘kom mee, het spel der kinderen is voorbij’

de bel: de tijd staat even stil:
een teken: stille wenk voor haar
alleen (‘Karine, kom je mee?’)
en niemand hoort het angstig antwoord.

de dood maakt geen misbaar
en grijpt koel de warme pols,
en stopt langzaam het jonge bloed,
en God weet: waarom?

Hij neemt en laat niet los,
sterker dan de hand der vriendschap,
dan de stem der mensen om je heen,
dan het drukken en de adem van het leven.

toch laat de hoop je niet los:
het was een nare droom,
met morgen weer een nieuwe dag
en jij erbij: ‘Hallo!’

Als het leven uit haar lichaam hijgt,
haar ogen zoeken naar een licht
dat onvindbaar ver en weg is,
breekt je hart, breekt het mijne.

de waarheid verzwijgt zichzelf niet eens,
elk woord weegt nu te zwaar –
elke gedachte draagt het verleden
op een berrie naar je diepste zijn.

Karine, het gaat je goed, zo ver.
Je afscheid leek een afgrond
waarin wij alle woorden stortten
van verdriet.

Jouw stoel spreekt woorden zonder stem,
jouw bank wacht wekenlang
en je schrift wordt aangevuld:
want straks gaat de deur weer open.

en jij bent er,
als in een droom.

(Karin, 13 jaar)

 Een halflege klas. Mijn verdriet maal duizend. Verschrikkelijke honderd dagen voor de meester in deze halflege ruimte.

Gedichtenjaar

De diabeticus

1

De prik op zijn rechter kant.
Bolletje bloed op de strook.
De meetlat vertekend tot statistiek.
De zoete prik slaakt weer een zucht
van getekende angst voor morgen.

Elke morgen als een merelkreet.
Elk opstaan drijft hem tot bloedens toe
Naar de dag van weer een krater spuitend goud.

En wat is hij in een druppel bloed:
een leeggelepeld bord groentesoep?

2

Dit morgenmaal moet gemeten worden.
De pillen vormen rijen naast dit glas
van morgentroost en geheim zilverpapier.

Hoe zoet is het bloed in de aders?
Hoe lang dringt het zwarte teer naar zijn hart?

Kaas en brood vermalen tot gruis dat verder vreet
tot bruin slijm in de darmen.

Zijn hersens malen lichte poeders tot geruis.

3

Gewicht. Beweging. Gezond eten.
Hij slaapt op zijn geweten, schuldig besef
van steeds maar hervallen beloften,
laag gevallen mens met streefcijfer 7.

Analyse met puntenlijsten en slaagcijfers:
gearceerde dans van mislukkingen op drie bladzijden.
Meneer doktoor bemoedigt de patiënt, die knikt.
Een half jaar metend weten tot de volgende.

4

Zo afgemeten is zijn leven; zijn woorden, zijn zinnen
doorsijpeld van prikken in zijn lijf.
Buik, billen, vingers als speldenkussens gebruikt.

Hoe het wonder van het lichaam heelt die wonden;
hoe zachtzinnig herstelt de huid zichzelf.
Spuiten om te leven, als verslaafd aan een wondermiddel.
Maar geen genot, enkel overleven. Dag na dag.

5

De nacht dooft de gedachten, houdt het lichaam in toom.
Tot de versnelde hartslag weergalmt in zijn kussen.
Opstaan. De tijd is niet gehaast. Aders onder druk.
Hart in staat van alarm. Het laagtij tekent onheilspellend.

Zoetigheid als kabbelend water, suiker overspoelt de aders.
Zijn horloge verklikt de onverbiddelijke tijd, traag getik.
Zijn lichaam wordt onder stroom gezet; zoet in nood.

Het geraas in zijn aders klopt nu langzamer in zijn hersenen.
De hartslag vertraagt gestaag; hij prikt en meet. Noteert.
De boekhouding van zijn leven in cijfers en codes.

Slaapverwekkend, deze nachtelijke wandeling. Terug
naar het warme bed, de schaduw van een verdwenen man
wordt weer ingepast. ’s Morgens enkel een teken aan de wand.

Waarom?

Niet dat ik ooit het antwoord zal weten. Ik wil het niet weten. Het gebeurt. Het noodlot. Is het belangrijk te weten wat de oorzaak is van het sterven? Een kankergezwel? Een aardbeving? Een tsunami? Een hartinfarct? Een

God, waar was jij?

gefrustreerde jongeman met een geweer? Of twee? Of drie? Kogels?
Wil ik het weten hoe ik zal sterven? In bed? Op straat? Naast mijn vrouw? Onder een betonblok? Of misschien heel gewoon terwijl ik naar Terloops zit te kijken? Of achter het scherm van mijn iPad?
Misschien nu terwijl ik me erger aan Komen eten? Is mijn sterven een teken aan de wand dat het zo eenvoudig kan?
Misschien ben ik mijn neus aan het snuiten of ben ik aan het plassen, vooruit starend naar de verse groene blaadjes van onze haag?
Misschien leg ik het er lootje/loodje bij neer terwijl ik ruzie ben aan het maken over de kwaliteiten van De ronde? Of terwijl ik een laatste glimp meepik van een reclamespot over Coca?
De dood overkomt je, zeggen ze. Er is geen ontkomen aan. Dat zou je moeten weten. Je mag je gelukkig prijzen als je ’s morgen de vogels hoort fluiten, want dan leef je nog.
Waarom blijven mensen leven en gaan anderen zomaar dood? Waarom 25 000 doden in Japan? Waarom?
Waarom is er iemand die met een bord steeds diezelfde vraag stelt: waarom? *

* In ‘De wereld draait door’ van 11 april 2011: DOOR DE OGEN VAN HANS AARSMAN: ALPHEN AAN DEN RIJN
Het drama in Alphen wordt breed uitgemeten in de media. Op veel beeld is tussen de bloemen en waxinelichtjes een bord te bespeuren, met daarop in rode letters het woord ‘Warum?’ of ‘Waarom?’. Het bord is al eerder bij herdenkingsplekken te zien geweest, bijvoorbeeld bij de Naald in Apeldoorn, waar Karst T. een aanslag op de koninklijke familie probeerde te plegen. Hans Aarsman gaat in op het bord en zijn maker.