Paul Rigolle – een daad van bevestiging

Eerder verschenen in “Ambrozijn”, driemaandelijks artistiek tijdschrift uitgegeven door de culturele kring Ambrozijn, vzw.

 Goede poëzie grijpt je naar de keel. Elke regel van de dichter brengt je dichter bij de waarheid van het bestaan. Paul Rigolle omarmt de taal om de dingen, de mensen, de gebeurtenissen, de ideeën een reden van bestaan te geven. In deze bundel is de dichterlijke taal het middel om het bestaan vast te grijpen. Steeds opnieuw graaft de dichter in het taalarsenaal om de wereld te omschrijven. Om zijn wereld vast te leggen in klanken, woorden, zinnen, in een gedicht.

Paul Rigolle (°Roeselare, 1953) maakte in Tot het bestaat (uitgeverij C. de Vries-Brouwers, 2013) van taal een werkstuk, een concept dat uitgroeide tot een belevenis, tot een bundel, als een schilderij met complexe invalshoeken. Een innerlijke dialoog tussen de schrijver en de lezer worden gedichten om voor te dragen, de taal te laten klinken in langzame ademstoten. Paul Rigolle begeleidt ons in deze persoonlijke tocht door zijn poëzie te serveren in hoofdstukken, cycli van gedichten van diverse oorsprong, waarbij de aantekeningen ons helpen het ontstaan ervan te kaderen. Want de dichter leeft in deze complexe en chaotische wereld met raakpunten en ervaringen die hij via taal aan de lezer laat mee laat ervaren. De dichter dus als ervaringsdeskundige in dit bestaan.

De zoektocht in de taal start met een Hooglied. De krachtige titels als Recht, Huiver, vinden hun basisversie in vroegere gedichten bij foto’s van Greta Buyse. De zoekende mens die zichzelf herkent en vindt in een ontmoeting: “En dan, waarvandaan, sta jij daar, hartje zomer.” Het moment van huiver in een kamer als heilzaam rustpunt in deze wereld vol lawaai:  “…Eén ogenblik lang / verschuift een stoel. De hand die met de kleren // op de leuning ligt, schrikt bij zoveel schoonheid op / en beeft…”. De heidense liefde is het hooglied dat de geliefden overstijgt en de wereld omhelst in vrede. Maar in Grens ervaart de dichter hoe begrensd en hoe klein hij achterblijft: “Kleingemaakt / wil ik achter blijven. Als aan een wolk verwant / wil ik niets dan hangen in jouw geverfde hemel.”

In De Galerij zet Paul Rigolle innerlijke portretten en ontmoetingen neer die tot een gedicht noopten. Gedichten die de dichter maakte tot wie hij is geworden. Leeservaringen (Borges, Gezelle, Lucebert, Pessoa, Vroman), luisterimpressies (Clapton, Coltrane, Dylan) en kijkervaringen (Lozano) worden bezinningsmomenten die verstild tot innerlijke beelden groeien. Vaak lijkt de dichter zich neer te leggen bij zoveel grootsheid: “Niets was voor niets. Zoek ons op. / Wij zijn er niet. En dat met velen.” Paul Rigolle (be)grijpt de wereld als hij met taal het sublieme moment vastlegt; zijn helden helpen hem om te overleven in een beangstigende wereld, waar hij deel van is. Hij bezweert de alledaagsheid met taaldiepte.

In Ver weg in Europa – de titel van deze cyclus is ontleend aan Once in Europe van John Berger – roept de dichter herinneringen op aan twaalf plaatsen die in zijn geheugen gegrift staan. Ook hier speelt de taal een grote rol in de weergave van deze ervaringen, zoals in het eerste gedicht Aldeia das Dez, over het Portugees: “(Taal die ik wil spreken. Taal die mij van / de waarheid de woorden doet verzinnen.)” Het reizen brengt ook een ‘wij-gevoel’ aan de oppervlakte: “…We wisten / waarheen om voltallig te zijn.” en “Waar wij dan weer met zijn allen / ademloos naar staan te kijken.” Paul Rigolle neemt ons in zijn gedichten mee van Heist aan zee over Oostende tot Vézelay. Zijn belangstelling gaat vanzelfsprekend uit naar het literaire, waar hij in de leeszaal van Sleeswijk-Holstein schrijft: “Goud op snee weten zij dat ik / in de leeszaal van altijd hun slaafje ben / dat voor eeuwig en een dag / aan hun mooiste woorden werkt.” En in het slotgedicht van deze cyclus verwoordt Paul Rigolle het hoogtepunt van zijn Europese omzwerving: “Waar de Gele Draak van mijn diepe buiging / zal vernemen, bereikt de reis het punt / waar ik wil blijven! Waait het vermoeden weg / van wat wij nog willen weten.”

Deze dichtbundel zou onrecht aandoen aan het oeuvre van Paul Rigolle als de neerslag van zijn liefde voor de wielersport zou ontbreken! Het Portret van de dichter als coureur laat de échte renner zien, nog vrij van zonde. De dichter wordt de renner die hem door de liefde vleugels geeft: “…Joel en duw ons voort, / kijk naar ons zolang het nog kan want fietsen / is behagen en louter liefde kan ons vleugels geven.” Briek is het robuuste portret van een Vlaamse sportheld, met hoofdletter: “…Hij speelt / alleen Zichzelf en telkens weer, / telkens weer is het er over.” Paul Rigolle omschrijft zijn gedichten in De weg naar Arenberg  ‘notities’ “bij de tourrit Wanze – Porte du Hainaut – 6/7/2010”. Om 17:38 is het geweld voorbij: “De hel die in ons is houdt ons / vandaag en alle dagen voor gezien.” In deze notities voltrekken zich de bijna onmenselijke fysieke inspanningen (“En bid by the way ook nog maar / dat ook jouw hart het houdt.”), de tegenslagen (“Cunego eindigt als een vlinder in de haag. / Chavanel rijdt lek en Klöden ook. / Frank Schleck knapt om en breekt // zijn sleutelbeen…”), maar gelukkig is er ook de verdiende overwinning.

In de volgende gedichten is de vereenzelviging met de renners als vanzelfsprekend: Paul Rigolle beleeft het zelf aan den lijve mee! Zo bijvoorbeeld in Klimmen: “Als stervende zwanen, zo mooi gaan wij kapot. / Gemaakt en voorbestemd om niets dan / stukgetrapte schoonheid uit te dragen.” Zijn verheerlijking voor de renners gaat nog verder, want ook de Soigneur verdient alle lof: “…Soigneur wordt seigneur, / meegestuurd in de ontsnapping van de dag, // in de vroege vlucht vooruit van het gedicht / dat hem na al die tijd als in een tweet / van niks weet op te schrijven.”

Deze cyclus eindigt dan ook vanzelfsprekend met de Triomf, de eindspurt. Wielergedichten die een remedie zijn tegen de sporen van doping – want in ons achterhoofd komt deze wrange gedachte de diepe schoonheid van deze “schone sport” –  zoals Paul Rigolle die beschrijft – wel degelijk verpesten…

Begint deze dichtbundel met het Bijbelse Hooglied, zo eindigt hij met Noveen. Negen negenregelige gedichten waarin Paul Rigolle de essentie van het bestaan poogt neer te schrijven: “Het is wat overblijft als je alles losgelaten hebt. / Het is wat je voor bekeken houdt als het oog / zichzelf ontsloten heeft.” Negen dagen bidt de dichter om antwoorden te vinden op de zin van het bestaan, naar de verre of nabije toekomst van het niet meer zijn. Zoekend voorbij de taal tot de pure waarheid aan het licht komt: “Vol van karigheid raakt het vervuld. / Tot het zich in ons onthoudt en grenzen / zoekt tot ver, tot ver voorbij de taal.”

De auteur omschrijft de drie slotgedichten in Tot het bestaat als “Drie echo’s van vroeger, bij het lezen van Neruda. Een naschrift.” Verwijzend naar Ellen Warmonds gedicht Noemen verwoordt Paul Rigolle zijn strijd en onmacht om het menselijke bestaan in poëtische taal uit te drukken. In het derde gedicht dat ik hieronder in extenso citeer, komt dit gevoel van onmacht tot zijn volle recht: “Altijd is en blijft het, altijd zal het / knokken zijn in de ring van de taal. // Tot het bestaat.”

Dit is een bundel die beklijft en tot herlezen noopt. Geen bundel om op het salontafeltje te leggen, maar om op het nachtkastje binnen handbereik te houden in het besef van je eigen bestaan. Een verademing in deze luidruchtige tijd van oppervlakkig geraas.

Deze bundel werd uitgegeven ter gelegenheid van Gedichtendag 2013 in samenwerking met de stad Roeselare. In de reeks ‘Roeselaarse auteurs’ (Bibliotheek Roeselare, vzw Het Portaal) verscheen een uitgebreid dossier over Paul Rigolle met bio-bibliografische gegevens, samengesteld door Peter Aspeslagh.
Verdere info over en werk van de auteur is te vinden op htttp://www.paulrigolle.be en http://paulrigolle.blogspot.com

Springveer taal! Er wordt getakeld
en getalmd. Getaald. En nooit van a
naar b gaan wij. En niet van het begin
naar waar we met zijn allen zijn beland.

Het klinkt zoals het klinken moet.
Een ziel wordt niet verkocht, een eer
wordt niet gekrenkt. En niets gaat
daarbij vanzelf. Niets staat alleen.

Mijn kromgetaald vehikel.
Mijn kalend ding dat niet vergeelt.
Altijd is en blijft het, altijd zal het
knokken zijn in de ring van de taal.

Tot het bestaat.

Paul Rigolle

Plaats een reactie